Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [48]Ik, Ik ben het, Die [49]u troost; [50]wie zijt gij, dat gij vreest voor den mens, die [51]sterven zal? en voor eens mensen kind, [dat] [52]hooi worden zal? 48. Hier spreekt de Heere wederom. 49. Te weten, o Zion, gij gemeente der gelovigen. 50. Alsof de Heere zeide: Waarom zijt gij dan zo kleinmoedig, mijn volk? Gij kent gewisselijk de kracht des Heeren niet, die u beschermt, dewijl gij dus vervaard zijt voor de sterflijke mensen. 51. Of, sterven moet. 52. Hebreeuws, [die als] hooi zal gegeven, of gesteld worden; dat is, die afgesneden zal worden en verwelken en verdorren zal gelijk het hooi; zie hfdst.40 vs.6, en 1 Petr.1:24.